Geschiedenis van Parijs
De eerste bewoners van Parijs
waren de Parisii, een Keltisch volk afkomstig uit Germanië.
Zowat 5000 jaar geleden vestigden ze zich op een klein eiland, het huidige Ile de la
Cité, dat ze toen reeds Lucotitia (Lutetia) noemden.
In 52 v.Chr. verbreidden de Romeinen, aangevoerd door Julius Caesar, zich over Gallië om er de volgende drie eeuwen te verblijven. Gedurende deze tijd introduceren zij hier hun kennis. Ze bouwden marktpleinen, tempels, rechte straten en steviger bruggen. Het was oorspronkelijk op de linkeroever, tot aan de Montagne Sainte-Geneviève, dat de stad zich, dank zij de toenemende handel op de rivier, uitbreidde. Toen werd Lutetia Parijs.
In de 4de eeuw vallen de Hunnen onder leiding van Attila Gallië binnen en bedreigen Parijs. De overlevering wil dat een jong herderinnetje, Geneviève, door haar kalme optreden de stad kan redden en daarom wordt zij ook nu nog als beschermheilige van de stad aanroepen.
Uiteindelijk zijn het de Franken,
die het land in de 6de eeuw in bezit nemen. Clovis benoemde, nadat hij te Soissons niet
alleen een vaas, maar ook de laatste resten van het Romeinse gezag had vernietigd, Parijs
in 508 tot hoofdstad van het Frankische Rijk.
Koning Dagobert wordt begraven in de Basiliek van St.-Denis; een traditie die door de
koningen van Frankrijk meer dan acht eeuwen wordt volgehouden.
Spoedig raakt ook deze dynastie
in verval en kondigt zich het nieuwe geslacht van de Karolingers aan, maar ook zij moeten
strijden tegen de binnenvallende Noormannen.
Karel de Grote wordt tot keizer gekroond en kiest Aken als zijn hoofdstad; Parijs rakt
langzaam in verval.
Het is in feite pas in 987, wanneer Hugo Capet tot koning wordt gekroond, dat de werkelijke geschiedenis van Frankrijk begint. Hij vestigt zich in Parijs op de plaats waar nu het Palais de Justice staat.
Gedurende de vijf volgende eeuwen
bouwen de koningen aan een goed georganiseerde staat, waarvan de grenzen vrijwel
overeenkomen met die van nu.
De handelsbedrijvigheid van de binnenschippers op de Seine bracht Parijs tot grote bloei.
Hun gilde zou aan de basis liggen van het Parijse wapenschild, met zijn schip en zijn
leuze: 'Fluctuat nec mergitur' (het is verslagen door de golven, maar het zinkt niet).
De eerste privilegies kreeg
Parijs onder Lodewijk VI (begin 12de eeuw) en op het einde van de 12de eeuw besloot Filips
Augustus de verdedigingswerken rond de stad te verstevigen. Ook liet hij het 'Château du
Louvre' bouwen, op de plaats waar de Parijse verdedigingsgordel het zwakst was.
Lodewijk IX de Heilige sticht de Sorbonne, de Parijse universiteit die het centrum wordt
van het middeleeuwse theologisch denken.
De bisschop van Parijs, Maurice de Sully, besluit de Notre-Dame te bouwen.
Onder Karel V (van het nieuwe
koningshuis der Valois) maakte de stad een grote uitbreiding door (1364-1380). Ook op de
rechteroever werd een flink verdedigings-stelsel opgetrokken, o.a. de Bastille. Het nieuwe
tracé viel samen met wat nu de grote boulevards zijn die de Bastille verbinden met de
Madeleine.
Van 1420-1436 was Parijs in Engelse handen ondanks een poging van Jeanne d'Arc om in 1429
de stad te ontzetten. Hendrik VI van Engeland wordt tot koning van Frankrijk gekroond,
maar in 1436 kan Karel VII de stad heroveren.
Na de Middeleeuwen begint zich steeds duidelijker af te tekenen, dat de Franse vorsten bijzonder wantrouwend tegenover Parijs staan; de stad had inmiddels 200.000 inwoners gekregen, die een zeer roerige bevolking vormden. Dit was één van de redenen waarom de koningen liever buiten Parijs hun domicilie kozen.
Als aan het eind van de 16de eeuw
de koningen terugkeren van de Italiaanse oorlogen, brengen zij nieuwe ideeën mee; de
renaissance doet haar intrede in Frankrijk. Tijdens de regering van François I wordt het
Louvre gedeeltelijk afgebroken en in renaissancestijl herbouwd.
Maar de eeuw van de renaissance is ook de eeuw van de reformatie. De adel maakt er gebruik
van om het gezag van de koningen te ondermijnen en in deze godsdienstoorlogen speelde
Parijs een belangrijke rol. De Bartholomeüsnacht in 1572 leidt tot de dood van duizenden
Hugenoten.
Het nieuwe geslacht der Bourbons,
waarvan Hendrik IV de eerste vertegenwoordiger was moest er in het begin voor bukken. Toch
gaven de Bourbons Parijs een nieuw aanzien: Hendrik IV verbond het Louvre met de
Tuilerieën en voltooide de Pont Neuf; van de Marais maakte hij een woongebied.
Onder Lodewijk XIV, de toekomstige Zonnekoning (1661-1715) die zijn afkeer van Parijs
uitte door Versailles te laten aanleggen, verschenen de eerste koningspleinen. Hij liet
ook talrijke mooi monumenten optrekken zoals de zuilengalerij van het Louvre, het Hôtel
des Invalides en de diverse stadspoorten en gaf opdracht tot de aanleg van de tuinen van
het Luxembourg.
Lodewijk XV gaf opdracht tot de bouw van de Ecole Militaire, het Panthéon en de Place de
la Concorde.
Onder Lodewijk XVI wordt in 1786 een nieuwe omwalling rond de stad gebouwd, niet zozeer
uit strategisch oogpunt, maar wel om het werk van de belastingontvangers te
vergemakkelijken.
Doch de ontevredenheid van de Parijse bevolking tegen de geëiste hervormingen en de absolute macht van de koningen neemt toe en op 14 juli 1789 komt het tot een uitbarsting met de bestorming van de Bastille. Deze datum is sinds 1880 de nationale feestdag van Frankrijk. Na het uitroepen van de Eerste Republiek, 1792-1799, wordt koning Lodewijk XVI in 1793 op de Place Louis XV, later de Place de la Concorde, onthoofd.
In 1804 wordt Napoleon Bonaparte
tot keizer gekroond in de Notre Dame. Hij slaagt erin om gedurende twaalf jaar, op grond
van zijn militaire successen, keizer van Frankrijk te worden.
Met Napoleon komt er een duidelijke bestuursindeling (o.a. de onderverdeling in
departementen). Hij regelt de watervoorziening van Parijs, laat kanalen en sluizen
aanleggen en geeft richtlijnen voor het economische verkeer en de rechtsspraak.
Ter zijner ere worden de Colonne de Vendôme en de Arc de Triomphe opgericht. Het reeds
bestaande gebouw van de Madeleine wordt omgebouwd tot een Griekse tempel.
Parijs groeit snel: rond 1840
heeft de stad bijna 1 miljoen inwoners. Onder Napoleon III (1850-1870) krijgt Parijs het
karakter dat het nu nog bezit.
Baron Haussmann herschept de stad volkomen. De wijken, die berucht waren door hun
opstandig karakter, worden doorsneden door brede boulevards om het optreden van politie of
artillerie te vergemakkelijken of worden doodgewoon met de grond gelijkgemaakt.
Pleinen worden aangelegd en openbare voorzieningen komen tot stand in de vorm van aanleg
van gas- en waterleiding, de stations, hallen en warenhuizen langs de boulevards
verrijzen.
Na het verlies van de oorlog tegen de Duitse legers onder leiding van Bismarck, komt het Parijse volk terug in opstand, de zogenaamde Commune-opstand (1870-1871). Weer steekt in Parijs het radicalisme de kop op, waarbij niet alleen het sociale element een rol speelt, maar ook het herkrijgen van de stedelijke zelfstandigheid. De Commune-opstand wordt in bloed gesmoord, de laatste gevechten hebben plaats tussen de graven van het kerkhof 'Père Lachaise'.
In 1889, 100 jaar na het
uitbreken van de Franse revolutie, verrijst echter ter gelegenheid van de
wereldtentoonstelling de Eiffeltoren als symbool van de mogelijkheden van de nieuwe tijd.
In het begin van deze eeuw werden nog vele plannen van Hausmann uitgevoerd.
Rond 1900 doet de Metro zijn
intrede.
Tussen 1860 en 1910 wordt het grootste deel van de music-halls, de theater- en
spektakelzalen gebouwd en deze maakten van Parijs 'de hoofdstad van feest en plezier. In
dezelfde periode wordt het bruisende Parijs ook de hoofdstad van de kunst.
Artiesten uit de hele wereld trokken naar Parijs om er niet alleen de schilderkunst te
bewonderen en te beoefenen, maar ook de architectuur, het impressionisme, de art nouveau,
het cubisme en later de art deco. Men noemde de tijd niet voor niets de 'Belle Epoque'!
Na 1920 wordt de Boulevard des Maréchaux aangelegd en dat werd de derde cirkelweg rond
Parijs.
Het uit 1959 daterende nieuwe stadsbouwplan voorzag in de aanleg van een vierde dergelijke weg: de boulevard Périférique. Hij verbindt de grote autoroutes die in Parijs uitkomen.
In de Tweede Wereldoorlog was
Parijs bezet door de Duitsers; een gecombineerde actie van de Franse verzetstrijders en
het leger onder leiding van generaal De Gaulle bevrijdde de hoofdstad, die zonder
noemenswaardige schade de oorlog was doorgekomen.
De Gaulle wordt na een referendum uiteindelijk gevraagd de grondwet te herzien en hij
wordt met ruime bevoegdheden in 1958 tot president van de Vijfde Republiek gekozen. De
koorstachtige sfeer van de studentenonlusten van mei 1968 hebben bijgedragen tot zijn
aftreden in 1969.
Zijn opvolgers zijn Georges Pompidou, Valérie Giscard d'Estaing, François Mitterand en Jacques Chirac.
In 1989 werd het tweede eeuwfeest van de val van de Bastille herdacht. Tevens werden de Bastille-opera en de Grande Arche in La Défense plechtig in gebruik genomen. In 1996 werd de nieuwste brug over de Seine : de Pont Charles de Gaule ingehuldigd en werd de Bibliothèque National officieel geopend.